Op vakantie speelt Arje met de kinderen op de camping. Dat gaat vaak goed. Maar niet altijd: ‘ENDLICH’ roept het Duitse jongetje als Arje weggaat. Dit is zo’n moment waarop ik zie dat Arje wel meedoet, maar niet meetelt. Laat ik het hem zelf ervaren? Of help ik?
Op de camping
‘Mag ik spelen met Finn?’ Arje heeft zijn ontbijt achter de kiezen en ik veeg zijn mond af. Met moeite schuift hij de campingstoel naar achteren. Ik help hem ermee. ‘Ja, je mag in het speeltuintje spelen. Nergens anders naar toe, hoor,’ waarschuw ik nog even. Snel rent hij naar de speeltuin.
Thuis mag Arje niet alleen op straat spelen en moet hij in de tuin blijven. Maar op de camping is de speeltuin vanuit de caravan te zien. Zo houden we gemakkelijk een oogje in het zeil. Hij geniet van de kindjes die hij niet kent, hoort met grote verwondering de verschillende talen aan en maakt met iedereen een praatje.
‘ENDLICH!’ roept het Duitse jongetje als Arje weggaat
Als ik vanuit de voortent naar het speeltuintje kijk, zie ik dat hij aan het voetballen is met camping-buurjongen Finn en een ander jongetje dat Duits spreekt. Arje vindt het machtig mooi. ‘Schwaisj du swisch ka,’ hoor ik hem in zijn beste Duits roepen. Het levert hem vreemde blikken op.
De bal wordt net te hard naar hem geschopt. Hij schrikt even, roept ‘AAAAH’ en rent er dan lachend en met zijn typische loopje achteraan. Ik zie de jongens giechelen en naar hem wijzen.
Als ik vanuit de tent blijf kijken, zie ik dat het spel wat venijniger wordt. De bal wordt steeds hoger en harder naar Arje geschopt. Bij elk schot vliegt hij van schrik even op, maar hij blijft lachen en haalt vrolijk de bal. Zielsgelukkig dat hij mee mag doen. Hij heeft totaal niet in de gaten dat de jongens hem liever kwijt dan rijk zijn.
Aangezien we plannen hebben voor de dag en bijna vertrekken, rond ik het spel voor Arje af en neem hem weer mee naar de caravan.
‘ENDLICH!’ roept het andere jongetje, zichtbaar blij om van Arje verlost te zijn.
Heeft Arje dit zelf in de gaten?
‘Vond je het voetballen leuk?’ vraag ik Arje.
‘Ja!’ zegt hij lachend. Maar ik weet dat hij niet altijd reageert zoals hij het eigenlijk voelt, dus ik vraag het nog eens.
‘Ja’, zegt hij eerst. Maar als hij mijn gezicht ziet, zegt hij toch: ‘Nee.’
Ik probeer hem uit te leggen dat hij dan beter niet kan lachen als kindjes hem plagen.
‘Dan denken de kinderen dat je het leuk vindt, terwijl dat niet zo is. Wat kun je wél doen?’
Maar dit is (nog) heel moeilijk.
Beschermen of loslaten?
Achteraf denk ik: ik had eerder moeten helpen. Finn bij de hand moeten nemen, het moeten uitleggen, even sámen met Arje moeten voetballen. Tegelijkertijd weet ik dat Arje ook zélf moet ervaren hoe het is als kinderen hem plagen. Hoe moet hij ooit weten wat ‘plagen’ is, als hij daarvoor continu beschermd wordt?
En… ook kinderen mogen zelf de kans krijgen zélf te ontdekken hoe het werkt wanneer iemand langzamer en anders is dan zijzelf. De camping is de ultieme plek om deze ervaringen op te doen. Ik neem me voor om het ook maar gewoon zo te nemen als het komt: soms help ik, soms ook gewoon even niet.
Zo gaat het soms óók
Gelukkig loopt het niet elke vakantiedag zo. Het meest prachtige moment ontstaat op een zonnige middag. Normaal zou Arje met een grote boog om de hoge trap van de glijbaan heen lopen, zo spannend vindt hij de trap én het glijden. Maar hij adoreert het 5-jarige vakantie-buurjongetje Stan en die staat bovenop de glijbaan. Vanaf een afstandje bekijk ik enigszins gespannen hoe Arje met moeite de trap van de glijbaan weet te beklimmen. Eenmaal boven, durft hij er niet meer af. Stan probeert hem op verschillende manieren te helpen. Hij mobiliseert de andere kinderen in de speeltuin en samen ontfermen ze zich over Arje.
Zijn angst voor de glijbaan verdwijnt helaas niet, en ten slotte komt Stan mij halen. ‘Mevrouw, één van je kindjes zit op de glijbaan en hij durft er niet meer af.’
Gewéldig vind ik zijn initiatief en de vanzelfsprekendheid van waaruit hij met Arje wil spelen en hem probeert te helpen. Dit was nooit gebeurd als ik er met mijn neus bovenop had gestaan.
Onbekend maakt onbemind
Het spanningsveld tussen ‘grijp ik in of niet’ en ‘leg ik uit of niet’ vind ik heel interessant. Heel vaak lost het zich namelijk vanzelf op.
Maar het komt ook geregeld voor dat kinderen uit angst liever niet met Arje spelen. Ik las ergens een quote van de Dalai Lama: ‘Waar onwetendheid heerst, zal er nooit vrede zijn.’
Angst neem je alleen weg wanneer hij zelf én de kinderen om hem heen heel veel kansen krijgen om elkaar te leren kennen.
Wanneer hij heel vaak meedoet en heel vaak meespeelt. Pas dan wordt het voor iedereen de gewoonste zaak van de wereld dat hij er is.
Als je buurjongetje- of meisje op de camping een beperking heeft… zul je feilloos aanvoelen hoe je op een gezellig manier samen kunt voetballen.
Lijkt me prachtig.
____
De 3 cruciale vragen die meedoen makkelijker maken
Is het voor jouw kind ook niet vanzelfsprekend om mee te kunnen spelen? Om vrienden te maken? Om speelafspraakjes te maken? Kan jouw kind ook niet zelf de straat op of de speeltuin in? Terwijl je kind het wél graag zou willen? Ik ontdekte dat er 3 vragen zijn die ik mezelf kan stellen om mijn zoon hierbij te helpen. Zo maak ik keuzes die niet uitgaan van mijn zorgen, maar van zijn sterke kanten. Ik schreef er een e-book over, dat ik gratis naar je toestuur. Zo wordt meedoen makkelijker!
Meer lezen over de vakantie-belevenissen kan in deze blogs:
- Het is een kwestie van geduld. ‘Praat jij Néderlands?’
- Hij blijft wijzen naar een jonge man met Down Syndroom. Wat nu?
- Wat kun je zeggen als je NIET met Arje wil spelen?